ALLE GODEN HETEN SHIVA

Mensen komen, mensen gaan, de hoop om niet te sterven blijft altijd bestaan

 

 

Halverwege de eerste helft van de 21e eeuw houdt Dr. Hazepad een lezing over het ontstaan van alle religies. Overtuigd van het bestaan van een universele samenhang zal hij zijn betoog ophangen aan de hindoestaanse metafoor voor eenheid van schepping en vernietiging, de god Shiva. Door zijn preoccupatie met zijn eigen gedachten en ervaringen wordt zijn mening meestal geridiculiseerd, hoewel hij hooguit kan worden beschuldigd van seksistisch taalgebruik. De ware boodschap blijft verhuld.

   De inhoud van zijn lezing staat onder embargo maar een tipje van de sluier kan geen kwaad. Toch?

 

 

De meest weerbarstige puber zal moeten toegeven – al wordt dit besef nog zo grondig verafschuwd – dat zij haar eigen bestaan volledig heeft te danken aan andere mensen. Vanaf het besluit tot haar verwekking, haar bescherming tegen alle mogelijke demonen en haar steeds heviger opborrelende verzet tégen het ouderlijk heelal, dat zich al heeft gevuld met schoolmeesters, klabakken en andere volwassen etters (de uitdijende overmacht aan betweters) wordt zij verscheurd door twijfel. In een spagaat van verlangen en afwijzing begint haar zoektocht naar een ijkpunt, een gids, een loodsster.

   Later, op de bokkenwagen door het doolhof der adolescentie, voert de wortel van de verloren vader of vorst haar radeloos in de richting van de leidster, Stella Maris, regelrecht in de armen van d’een of and’re god. Ons brein heeft nu eenmaal behoefte aan een bovenbaas. Het kinderbrein wil een volwassen brein, het volwassen brein wil een vorstelijk brein, en omdat een vorst ook maar een mens is, reikt iedereen naar den hoge.

 

Onze hersenen herbergen vele miljarden zenuwcellen (neuronen) die via talloze schakelingen (synapsen) met elkaar zijn verbonden. Door elk neuron kan een elektrisch stroompje (impuls) lopen waarmee een signaal wordt doorgegeven. Of er een impuls door een neuron gaat, wordt bepaald door de synapsen. Elke synaps is een soort schakelaar die aan of uit staat. De stand van de schakelaar hangt af van chemische processen ter plaatse. Primair worden die processen gestuurd door stoffen die in de synapsen zijn gemaakt (neurotransmitters), maar substanties die via het bloed worden aangevoerd (hormonen, drugs, gif) spelen ook een rol. De combinatie van neurotransmitters en stoffen van buitenaf bepalen hoe we denken, hoe we ons gedragen, wat we ons herinneren, wat we dromen.

   En niet in de laatste plaats, in welk universum we ons bevinden.

 

Het dierlijk brein is een overlevingsorgaan. Input vanuit de zintuigen wordt verwerkt tot gedrag dat is gericht op zelfbehoud en/of behoud van  naaste soortgenoten. Ons eigen brein is zodanig uitgebreid dat het bovendien aan alles een betekenis wil toekennen, alle waarnemingen wil verklaren. Als de lichte beweging van het wuivende gras niet door een tijger wordt veroorzaakt, moet er wel sprake zijn van iets anders. Djinns, demonen, goden en andere bovennatuurlijke griezels werden verzonnen om het onbegrijpelijke te kunnen verklaren1. Op alle continenten lieten mensen zich inspireren door de hallucinaties van heilige mannen. Sâdmoes en bokors, medicijnmannen en sjamanen, priesters en tovenaars, zij deden er alles aan om mensen te leren geloven. Daarbij maakten ze dankbaar gebruik van de gaven der natuur, zoals coca, datura, kalmoes en sali, vliegenzwam, kaalkopjes en ga zo maar door.2

 

Het dierlijk brein is een pleonasme. Planten, schimmels en microben bezitten geen brein. Het centrale besturingsmechaniek bestaat alleen bij dieren. Zelfs de eenvoudigste onder hen, zoals sponzen, poliepen en koralen, missen de echte hersens om er vandoor te gaan als er gevaar dreigt. Want dat is wat het brein doet, informatie verzamelen, voor- en nadelen afwegen en handelingen opwekken. Allemaal ten bate van het voortbestaan. Vastzittende organismen en microben hebben geen brein nodig, de eersten kunnen toch niet vluchten en microben  offeren zichzelf op door te delen. Alleen dieren met hersens doen aan zelfbehoud.

 

Met kernspinresonantie (NMR) kan een afbeelding gemaakt worden van een hersen-doorsnede. De foto toont de grijze cellichamen en witte uitlopers (axonen; verbindingen tussen de cellichamen). Met kernspintomografie (MRI) kan het functioneren van clusters hersencellen in zo’n doorsnede worden geregistreerd doordat in actieve gebieden de cellichamen meer zuurstof gebruiken en daardoor de samenstelling van het bloed ter plaatse verandert. De (bipolaire) watermoleculen zijn in de axonen op gelijke wijze georiënteerd (met de neus in dezelfde richting) waardoor  de verbindingen tussen de verschillende hersengebieden kunnen worden waargenomen.

   Met een elektro-encefalogram (EEG) worden de elektrische stroompjes tussen de celgroepen geregistreerd. Tot voor kort ging het om integrale registratie (hersengolven), tegenwoordig kunnen ook lokale  magnetische signalen worden gemeten (MEG). Het voordeel van deze technieken is de onmiddellijkheid ervan in tegenstelling tot de tragere kernspintomografie.

 

De menselijke hersens zijn zodanig uitgebreid dat ze in staat zijn tot functies die we dieren over het algemeen ontzeggen, zoals o.a. reflecteren, fantaseren, musiceren en samenzweren. Je inleven in de ander (empathie), zelfbewustzijn en het besef van de dood worden beschouwd als mentale eigenschappen die alleen in onze hersens worden opgewekt. Bovendien beschikt ons brein over een gigantische dataopslag (geheugen). Toch is ook die uitbreiding – mogelijk als een evolutionair nevenproduct –  een onderdeel van het overlevingsmechaniek en staat onze herinnering in dienst van zelfbehoud.3

   Dat zal niet iedereen beamen. Per slot van rekening kunnen we lachen om de dood zonder te sterven. Maar wie niets anders kan dan grappen maken over moord en doodslag zal dat te gelde maken om in leven te blijven. En nergens anders om.

 

Behalve uit miljarden neuronen bestaan  hersenen uit steunweefsel  (gliacellen; deze hebben bovendien een positief effect op de snelheid van signaaloverdracht) en transportweefsel (bloedvaten; o.a. voor toevoer van zuurstof en voedingsstoffen). De anatomisch herkenbare structuren van onze hersens weerspiegelen enigszins de fylogenetische stamboom van het dierenrijk. De hersenstam is een geavanceerde uitvoering van het brein van ongewervelde dieren zoals geleedpotigen en weekdieren en reguleert lichaamsfuncties waarop wij nauwelijks invloed kunnen uitoefenen (o.a. hartslag, ademhaling, spijsvertering). Tegen de achterzijde ervan liggen de kleine hersenen die een dominante rol spelen in de coördinatie van beweging en balans; ze nemen bij de gewervelde dieren (vertebraten) in omvang toe van vissen naar primaten. Boven de hersenstam en kleine hersenen ligt een aantal structuren dat met een verzamelnaam het limbisch systeem wordt genoemd. Alle zintuiglijke waarneming verloopt via dit systeem dat bij ons de emoties genereert. Het werkt bij alle zoogdieren op dezelfde wijze. De hersenschors (cortex) ligt hier als een muts overheen. Vanaf de amfibieën neemt de hersenschors bij de fylogenetische klassen van de vertebraten in dikte toe en is bij ons vooral aan de voorzijde (frontale kwabben) enorm toegenomen. De cortex is van belang voor het verzamelen en verwerken van cognitieve informatie. Hier ontwikkelen zich de leerprocessen en het bewustzijn.

    De evolutionaire gelaagdheid van ons brein wekt de verwachting dat recentere structuren de oudere domineren, maar niets is minder waar. Er bestaat juist een sterke onderlinge interactie die ons doen en laten op onvoorziene wijze bepalen. Hetzelfde geldt voor ogenschijnlijk gespiegelde hersenhelften. Hun functioneren is allesbehalve symmetrisch. Er zijn verschillende gebieden in de hersenen aan  te wijzen die overduidelijk geassocieerd kunnen worden met bepaalde functies zoals de visuele cortex en het spraakcentrum. Maar ons gedrag wordt bepaald door keuzes die we maken en daarbij speelt een groot aantal centra uit zowel de cortex (cognitie) als het limbisch systeem (emotie) een rol.

   Complexe gedachten die aan ogenschijnlijk eenvoudige beslissingen ten grondslag liggen, kunnen met MRI zichtbaar worden gemaakt als karakteristieke  patronen van actieve hersencentra. Dat geldt ook voor religieuze ervaringen en gedachten aan God. En ongeacht welke religie men aanhangt, de patronen zijn allemaal gelijk. Zelfs bij atheïsten die zich in het niet-bestaan van God verdiepen.

 

De evolutie van het leven op aarde kent een aantal sprongen die met natuurlijke selectie weinig van doen hebben. Het gaat om herhaaldelijke faseovergangen van individualiteit naar afhankelijkheid: van aparte chemische processen naar eenvoudige microben tijdens de abiogenese; van afzonderlijke microben naar celstructuur tijdens de endo-symbiose; van gescheiden eencelligen naar meercellige organismen; van individuele dieren naar staatvorming. Sommigen menen dat wij als jongste loot aan de evolutionaire levensboom in die laatste fase verkeren. Karakteristiek voor elke overgang  is het conflict tussen eigenbelang en samenwerking, een conflict dat bekend is uit de speltheorie en economische modellen. In de bio-evolutie gaat het om overleven. Het genetisch egoïsme van een individu zal zich verzetten tegen altruïstisch samengaan, maar soms leidt samenwerking tot meer overlevingskans. Zo wordt natuurlijke selectie af en toe onderbroken door een faseovergang.4

 

Het brein is een emergent orgaan bij uitstek. In zijn eenvoudigste vorm is de nieuwe eigenschap van het klontje cellen informatieverwerking. Naarmate de structuur complexer wordt, komen daar bij: informatieopslag (geheugen), opwekken van gevoelens (emoties), verwerven van kennis (cognitie) en mentale eigenschappen als empathisch vermogen en onderhandelen.

   Boven de materiële celstructuur ontstaat een nieuwe categorie van eigenschappen, de psyche, die het gedrag van het stoffelijke organisme stuurt. Er is sprake van een evolutionaire sprong van het organismale niveau naar het niveau van het spirituele, het onstoffelijke. Dat onstoffelijke is een realiteit, in die zin dat het door het organisme wordt opgewekt en mede het gedrag van dat organisme bepaalt.

   Bij mensen krijgt dat onstoffelijke een eigen identiteit in de vorm van ontwerpen, visioenen en religie. Of God werkelijk bestaat of tussen de oren zit, is niet relevant. Waar het om gaat, is dat in elk menselijk brein dezelfde zenuwcellen en neuronale verbindingen  actief worden zodra religieuze kwesties, God en moraliteit aan bod komen. De naam van God, om welke religie het gaat, wat juist of verkeerd wordt gevonden, dat zijn allemaal zaken die cultureel bepaald zijn, die overwegend door de naaste omgeving worden aangereikt, vooral door onze ouders. We hebben een aangeboren ontvankelijkheid voor normen en religieuze waarden, maar de naam van God wordt ons na de geboorte ingeprent zoals een kuiken uit het ei door de eerste de beste beweging krijgt ingeprent wie het moet volgen.

   In tegenstelling tot wat sommigen meenden en menen, namelijk dat er alleen voor de echte God een plaats in onze hersenen bestaat, doet het er niet toe hoe men God noemt, JHWH, Allah of Shiva. Of dat men beweert dat er geen God bestaat want ook dát is een overtuiging met hetzelfde neuronale patroon. En moraliteit, het besef van goed en kwaad, is helemaal niet aan religie gebonden maar gericht op zelfbehoud, behoud van de soort, behoud van het leven, enz. en in die volgorde. Het eventuele nemen van leven(s) laat men bij voorkeur aan anderen over.

 

De angst voor de dood zit diep geworteld in ons overlevingsorgaan en wordt veroorzaakt door een interne paradox tussen gevoel en verstand. In het limbisch systeem, het oude reptielenbrein, wordt bijna reflexmatig informatie verwerkt die betrekking heeft op levensbedreigende situaties en gericht is op zelfbehoud van het samenhangende geheel dat individu wordt genoemd. In de frontale lobben, onze denktank, bestaat het cognitieve besef van eindigheid en daarmee van onze eigen onontkoombare dood. De informatie afkomstig uit het limbisch systeem, ook wel omschreven als het gevoelscentrum, komt in conflict met het kille verstand  in de cortex en die touwtrekkerij leidt al snel tot een compromis: leven  na de dood. Zo’n interne overeenkomst is gunstig voor onze gemoedsrust, stimuleert ons groepsgevoel en draagt daarmee bij aan onze overlevingskans. De verschillende contexten die bedacht zijn om een ‘leven na de dood’ tot uitdrukking te brengen, kwamen tot stand door onze ontvankelijkheid voor opwindende verhalen over trots en verraad, liefde en jaloezie, vermetelheid en onderwerping. Om de puurheid van die gevoelens overtuigingskracht mee te geven, werd een overkoepelende moraliteit bedacht, de allesomvattende godheid van goed en kwaad, terwijl het ‘leven na de dood’ namen kreeg als hiernamaals, wedergeboorte, onderwereld of walhalla.

   Dat de godheid vele namen kreeg, is de charismatische vertellers niet aan te rekenen. Het is jammer dat de moraliteit die de verhalen zo spannend maakte, voor velen een onveranderlijk criterium van zelfbehoud is geworden. Met de sofistische belofte van een leven na de dood.

 

Tijdens haar adolescentie heeft onze puber uit het begin van dit betoog een mystieke ervaring. Vlak voor ze in slaap valt, voelt ze zich versmelten met het universum en beleeft het heelal als een deel van haarzelf. Ze weet niet zeker of ze nu opgaat in het grote geheel of dat de hele wereld binnen in haar is samengebald, maar het geeft haar het gelukzalige gevoel van totale onafhankelijkheid, waaraan ze zich volledig zou willen onderwerpen. Toch kan ze het gevoel niet vasthouden, alleen de herinnering blijft.

   Is dit God of ben ik gewoon moe?   

 

Het leggen van causale verbanden is een aangeboren neiging om een fenomeen te verklaren. Succes wordt beloond met de afgifte van dopamine wat een prettig gevoel genereert.
 
De mystieke ervaring kan worden opgewekt met behulp van drugs en meditatie. Religieuze verhalen ontstaan om anderen deelgenoot te maken van de persoonlijke ervaring. 
Uitbreiding van onze mentale eigenschappen veroorzaakt soms tegenstrijdige informatie die leidt tot onzekerheid en verlies van controle. Dit heeft een negatieve invloed op de fysieke en psychische gezondheid.. Vermijden van onzekerheid en behoud van controle zijn evolutionair voordelig.
Zie voor een Nederlandstalig overzicht van de evolutionaire faseovergangen http://korthof.blogspot.nl/2011/12/evolutionaire-transities-en-het.html
 

Gerelateerde Nederlandstalige literatuur:

 

André Aleman. Hersenspinsels. Atlas Contact, 2011

Bas van Egmond. Kopverkenningen. TIEM, 2014

Lone Frank. De vijfde revolutie. Maven Publishing, 2010

Harm Knoop. Leef je eigen mythe. Valkhof Pers, 2012

Oliver Sacks. Hallucinaties. Bezige Bij, 2012

Dick Swaab. Wij zijn ons brein. Atlas Contact, 2012

Martin Urban. Waarom de mens gelooft. Wereldbibliotheek, 2007

George Vaillant. Spirituele evolutie. Dutch Media Uitgevers, 2009