El Instituto 11        PSYCHOANNELIES

 

 

Where were you, commander Bolt, when things got really nasty?

   Ja, waar was hij eigenlijk? Fantaseren dat je een filmheld bent, is één ding – dat je een doodgewone doorsnee burger bent in een jou vijandig gezinde samenleving is heel andere koek.

 

 

“Ik ben niet geheel onbemiddeld,” reageerde Joachim Bolt lichtelijk geïrriteerd op de vraag of hij de komende tijd ergens terecht kon.

   Het hotel dat hem de afgelopen tijd onderdak had verleend, had al laten weten zijn kamerhuur niet langer te willen voortzetten. Zijn arrestatie was daar niet in goede aarde gevallen.

   Niet te geloven. Ik word van doodslag beschuldigd en tegelijk tonen ze zich bezorgd of ik mezelf wel kan redden. Dat kan alleen in Nederland.

   De bedompte kamertjes en overvolle bureaus waren niet anders dan waar ook ter wereld en het agressieve en oetlullige gedrag van de ondergeschikten was universeel en de zoetsappige benadering van hun Hollandse broodheren goddomme nog vernederender.

   'Kunnen we misschien nog iets voor u betekenen?' Nou, liever niet. Dank zij hen was hij zijn kamer kwijt. Met het vinden van een nieuwe plek die hem net zo beviel als de vorige zouden die knuppels hem niet kunnen helpen.

   Eenmaal op straat wordt hij beneveld door eenzelfde soort woede als toen hij was ontslagen maar ook dit keer  wist hij zich te beheersen. Voortdurend voelt hij zich geconfronteerd met de fragiele vrijheid van een onafhankelijk individu in een georganiseerde samenleving. Als een miskend wereldverbeteraar. Als het slachtoffer van de Grote Stompzinnigheid.

   “Meneer Bolt, wacht even! Meneer Bolt, ik wil u iets vragen!”

   Achter hem komt iemand het bureau uit en holt hem tegemoet.

   “Meneer Bolt, wilt u meedoen aan een project dat wij uitproberen? U hoeft alleen wat vragen te beantwoorden en wij zorgen ervoor dat het u aan niets zal ontbreken. Een kamer, een bed, alles…”

   “IJs? Sigaretten?”

   “Roken is helaas niet toegestaan. Voor ijs wordt gezorgd. Slagroom?”

 

Bij het licht van een getralied raampje bekijkt Joachim Bolt de graffiti boven zijn brits. De teksten en tekens doen hem denken aan een Aramees’ kleitablet. Deportatie van de duivel. In een poging om zichzelf weer in de hand te krijgen, laat hij de gebeurtenissen van de afgelopen dagen de revue passeren.

   Het is allemaal de schuld van dat kutwijf. Maar hij moet toegeven dat hem ook het nodige valt te verwijten. Impulsiviteit wordt nog mijn ondergang.

   Nu hij is overgeleverd aan de luimen van anderen voelt hij zich vreemd ontspannen, een weerspannige meegaandheid, geen verzet. Hebben ze me wat gegeven?

   Terwijl het in zijn cel begint te schemeren zakt Bolt verder weg in een lankmoedig soort beroering. Het was zijn eigen stomme schuld geweest, hij had zich nooit zo moeten laten gaan. De hoogmoed van die opgeschoten lummels in uniformjasjes had hem mateloos geïrriteerd. Door zijn onbeheerste gedrag had hij hen feitelijk in het gelijk gesteld, dat ziet hij nu wel in. En zijn eigen ongelijk getoond, dat moet hij toegeven. Eigenlijk is zelfbeheersing de beste remedie tegen zelfhaat. Heeft hij dan zo’n hekel aan zichzelf?

   Een harde bons wekt hem uit zijn sluimer maar er volgt geen ander geluid dan een vage ruis in de verte. De muren zijn zwart geworden, zelfs het venster is verdwenen. Ach natuurlijk, het is donker. Hij zal ingedut zijn en is nu weer wakker.

   Hij ziet het allemaal weer duidelijk voor zich. De vlassige toetjes van zijn gijzelnemers, de bullebakken op het bureau, de getraliede kamer waarheen ze hem brachten omdat hij z’n stem bleef verheffen. Hij had gekrijst. Ze hadden z’n broekriem afgepakt.

   Dat schreeuwen moet hij afleren, zo heeft hij zich al vaker voorgenomen.  Zijn stem is niet zijn beste wapen. Zijn sigaretten zijn verdwenen, evenals zijn portefeuille. Alleen zijn mobieltje heeft hij nog. Omdat het in een andere zak zit? Klunzen zijn het, bedenkt hij zelfgenoegzaam. Zoiets zou hij nooit over het hoofd hebben gezien.

   Een boodschap op zijn voicemail laat er geen twijfel over bestaan. Hij herkent de stem van de baard, die – ouwe jongens krentenbrood, hij heeft zijn nummer van de assistent – hem laat weten dat het wel goed komt. Maar de regels schrijven nu eenmaal voor dat de procedure wordt gevolgd. Daarom zal het even duren voordat  ze hem  uitnodigen.

   De tijd op z’n mobiel voorspelt dat het voorlopig donker blijft. Lekker fris voel ik me niet. De spoken in z’n hoofd weerhouden hem ervan tot rust te komen. Die klootzakken! Wat heb ik … Opnieuw hoort hij een bonk maar dit keer is het zijn eigen arm die tegen de houten wand slaat. Het blijft verder doodstil.

   Alleen. In een zeilboot op het meer… De gedachte wiegt hem in slaap. Op weg naar de overkant.

 

De overkant. Zou het waar zijn wat ze zeiden van de overkant? Dat het er was als in een droom, een fijne droom? Een droom waaruit je nooit meer wakker werd?

   Joachim Bolt tuurt in de verte waar de horizon in nevelen gehuld gaat. Vroeg of laat zal hij de overkant bereiken, zoveel is zeker. Over de eeuwig schone dromen die hem daar te wachten staan, daarover echter heeft hij zo zijn twijfels.

   Hangend over de reling ziet hij hoe de boeg door het gladde water snijdt als een mes door boter. Zijn scheepje doorklieft geruisloos de spiegelgladde zee. Zeilen zonder wind.

   De hemel straalt een egaal grijs licht uit, volgens zijn mobieltje zou het moeten schemeren, tijd is een relatief begrip. Evenals de scheiding tussen droom en werkelijkheid. Ziet hij daar niet iemand lopen?

   Bolt knippert met zijn ogen maar het visioen laat hem niet los. Langzaam maar zeker komt de gestalte dichterbij. Wie was het ook weer, die over water liep? De wandelaar is nog maar enkele meters bij hem vandaan zonder hem te willen opmerken. Bolt wil roepen. Tevergeefs. Zijn keel zit dicht, er komt geen geluid, al doet hij vreselijk zijn best. Tegen de tijd dat een schor gepiep aan zijn lippen ontsnapt, is de figuur al doorgelopen.1  

 

Het gepiep is afkomstig van het afsluiten van de deur. Opgewekt ziet Bolt bij het licht van het venster dat iemand zijn ontbijt heeft bezorgd. Even vraagt hij zich nog af of het ontsluiten geruisloos is geweest maar dan valt hij aan op de koffie en de toast. De pedagogische intenties van zijn tijdelijke penitentie zijn hem niet ontgaan. Afgezien van de tralies doet de cel hem denken aan een kleine hotelkamer. Sterker nog, de ruimte heeft een blijmoedige inrichting en de elektronica biedt een ruimschootse blik op de wereld, inclusief zoekmachines, e-reader en luistergenot.

   Welke geldstroom zou de sadistische dienstkloppers het zwijgen hebben opgelegd?   

   Het bulletin naast zijn ontbijt vermeldt de voor hem relevante procedure. Na het uitgesproken vertrouwen dat hij een goede nachtrust heeft genoten en de verontschuldiging dat hij tijdelijk van zijn vrijheid is beroofd, leest hij dat er dadelijk iemand met hem komt praten en dat hij daarna kan gaan en staan waar hij wil. Hij weet niet zeker of alles wel reglementair is verlopen – had hij niet recht op een advocaat? – maar hij besluit zich te schikken in de gang van zaken. Het avontuur bevestigt zijn superioriteitsgevoel. Voorlopig.

 

Ineens staat ze voor hem. Hij heeft haar niet horen binnenkomen, zo geconcentreerd zat hij op de rand van zijn bed het bericht van de baard met een sms te beantwoorden. Een niet te missen aanbod.

   “Hallo. Jij moet Joachim zijn. Hoi. Ik heet Annelies.”

   Ongelovig kijkt hij haar aan (ze komt hem bekend voor maar hij weet zo gauw niet waarvan).

   “Jij gaat mij een paar vragen stellen, is het niet? Ben jij psychiater?” Pocahontas? The Fountainhead?

   “Dat is eigenlijk toeval. Ik had ook wel iemand anders kunnen zijn.” Ze grinnikt verontschuldigend, haalt haar schouders op.  Wat heb je eigenlijk met je bril gedaan? Draag je lenzen, tegenwoordig?

   Ze kijkt hem aandachtig in de ogen. Ze heeft een uniek talent. Ze kan iemand op nauwelijks waarneembare oogbewegingen betrappen. Om zo iemands innerlijke roerselen op te diepen. Dat is haar speciale talent, dat is waarom ze bij de politie werkt. Ze is zo ook in staat om iemand de waarheid te laten zeggen. Alleen maar door haar intense blik.

   “Ik zou je een paar dingen willen vragen over je jeugd. Maar eerst even iets anders. Het is ons opgevallen dat verschillende keren dat iemand onverwacht overlijdt, jij toevallig in de buurt bent.”

   Joachim kijkt onverstoord voor zich uit. Overal waar ik kom, vallen doden. Net als bij die andere JB.

   Annelies vermoedt dat hij haar in de maling neemt. Hij gedraagt zich veel te ontspannen.

   “Niet alleen de afgelopen dagen, maar ook wat langer geleden. Dat weet ik omdat ik er toevallig bij was, er staat niets over in het rapport. Kun je je de muzikant Hazepad nog herinneren?”

   Daar! Kort maar onmiskenbaar.

   “De naam doet wel een belletje rinkelen. Maar die man is toch al jaren dood?”

   Natuurlijk is hij dood. Ik was erbij toen hij zo blauw werd. … Aha, díe Annelies!

   “Sorry meid. Het verleden is wat wazig; jij was daar toch met een vriendin? Amanda?”

   “Mandy.”

   Opnieuw! Sterker zelfs dan daarnet. De gedachte roept nog steeds een diepe emotie bij hem op. Net als bij mij, trouwens.

   Van Amanda heeft Annelies al een tijd niets meer gehoord maar de herinnering aan hun studententijd staat in haar geheugen gegrift. De gedachte aan haar vriendin roept gemengde gevoelens bij haar op. Samen hadden ze heel wat wilde uurtjes gedeeld, totdat Annelies een opmerkelijke beslissing nam. Mandy, zoals ze zichzelf later was gaan noemen, had er geen goed woord voor over gehad. Ze had zich faliekant verzet tegen de keus van haar vriendin om de universiteit te verruilen voor de politieacademie. Ze hadden ruzie gemaakt, gevochten zelfs.

   Later had Mandy het wel weer goed gemaakt. Ze hadden geknuffeld, Mandy was altijd al onweerstaanbaar geweest. Ze trokken nog steeds samen op, voor anderen leek er niets veranderd, toch was er iets grimmigs in hun relatie geslopen. Aantrekkelijk en afstotend tegelijk.

   Annelies wist dat haar talent en toekomst op het terrein van de forensische criminologie lagen en dat haar beslissing juist was. Een beslissing die hun breuk had veroorzaakt. Toch heeft ze nooit spijt van gehad dat ze heeft doorgezet.. Het spijt haar alleen dat ze haar vriendin zelden meer ziet. En nu zit ze hier met die JéBé. Overal waar hij komt vallen doden. Waar had ze dat eerder gehoord?

   “Vertel me je vroegste herinnering.” Ze kijkt hem doordringend aan.

   Joachim neemt de tijd. Wat een afgezaagde manier om achter de oorsprong te komen. Maar hij heeft geen reden om het te verzwijgen. Eigenlijk vindt hij het wel lekker om zijn hart te luchten.

   “Een Paard.”

   “Wat?”

   “Een steigerend paard. Het is ergens van geschrokken. De ogen en neusgaten zijn wijd opengesperd. Het is doodsbang.”

   Bolt herinnert zich hoe die angst op hem oversprong.

   “Het kan nergens heen. Vóór hem staan lieden met de armen bezwerend omhoog. Achter hem komen anderen aanhollen met stokken en vorken. Het staat daar op zijn achterpoten, met zijn voorpoten zwaaiend in de lucht. Voor altijd. Bevroren angst.”

   Nu hij het beeld levendig heeft opgeroepen, beseft hij dat het hem niet onberoerd laat. Hij slikt.

   “Het was een schilderij boven de bar van mijn ouwe heer. Het zat er altijd vol gasten. Er was altijd herrie. Ik zal ook wel eens tekeer zijn gegaan, maar niemand schonk aandacht aan mij. Mijn vroegste herinnering? Absolute eenzaamheid.”

   Pets! Met een ferme zwaai slaat hij een denkbeeldige vlieg dood met het bulletin dat hij al die tijd in zijn hand heeft gehouden maar nu, wat verkreukeld, op het tafelblad werpt.

   De staccato bewegingen van zijn irissen ontgaan Annelies niet. Haar vermogen om snelle trillingen te onderscheiden – ze heeft zich er altijd over verbaasd dat anderen de vleugeltjes van kolibries en zweefvliegen niet op en neer zagen gaan – komt bij mensen niet veel voor. Roofdieren, zo is haar verteld, kunnen snelle flikkeringen nog veel beter onderscheiden, wat hen in staat stelt om ook vliegensvlugge prooien te grazen te nemen. Toch vindt ze zichzelf eerder kwetsbaar dan bloeddorstig. Ze kan niet lang achter de computer zitten en van televisie krijgt ze hoofdpijn.

   “Weet je nog hoe je moeder heette?”

   “Mijn moeder … ?!”

   De uitdrukking op Bolts gezicht vereist geen bijzondere gave om een gemoedsaandoening te bespeuren.

     “Ik weet niet eens, wie …”

   Hij herstelt zich. Met hernieuwde zelfbeheersing kijkt hij Annelies doordringend aan. Wat is dat toch tussen ons?

   “Mijn vader neukte alles waar een gat in zat. Ik denk dat mijn moeder me gewoon in die kroeg heeft gedropt. Er liepen daar genoeg vrouwen rond die er voor zorgden dat ik niet doodging.

   Op zeker moment heeft een stamgast me meegenomen naar Europa. Ik kan me de boottocht nog vaag herinneren, maar van die gast niets. Wat er daarna is gebeurd, ik weet het niet, ik vermoed dat ik ben geadopteerd …”

   Bolts blik zweeft weg. Dan blijft zijn oog rusten op het tralievenster. Met een ruk staat hij op.

   “Kan ik nu naar huis? Naar mijn hotel, bedoel ik. Nou ja, weg?”

   “Natuurlijk.

   Dit toneelstukje heeft trouwens lang genoeg geduurd. Hemel en aarde heb ik moeten bewegen om mijn chefs zover te krijgen. Een zekere Iman Haase van El Instituto heeft ze over de streep getrokken, naar ik gehoord heb. Hij is een echte fan van Hazepad.”

   Halverwege de deur staat Bolt stil en draait zich om. Zijn uiterlijk heeft een metamorfose ondergaan. Hij ziet er vermoeid uit. Geen flikkerende oogopslag. Hij schudt het zwarte sluike haar naar voren en haalt een grote hoornen bril tevoorschijn.

 

“Kun je het je weer herinneren? Erik? Kom je weer terug?”

 

(Uit het proces-verbaal van de ambtenaar belast met de grensbewaking)

… werd de jongen overgedragen aan het kinderloze echtpaar Hazepad. De omstandigheden afwegende heb ik, in overeenstemming met de art.4, 1e, 2e en 3e lid, Vw, art.5 1e en 2e lid, Vw, art.65, 3e lid Vw en art.197a WvSr, beoordeeld dat de argumenten die kapitein Vondeling aanvoerde voldoende grond gaven tot deze beslissing. Met het oog op de geestelijke gezondheid van de AMV (verstekelingetje in de woorden van Vondeling) achtte ik verder uitstel onwenselijk. Het is mijn stellige overtuiging dat er in het land van herkomst (Barbados volgens Vondelings vermoeden) geen adequate opvang is. Ik heb middels de daarvoor bestemde formulieren het Nidos daarvan op de hoogte gesteld. Gezien gezinsopvang voorhanden was, heb ik geen beroep gedaan op het COA. Het kind was trouwens nog geen acht jaar oud. (...)n

Alles is rustig aan boord sinds we de Cariben hebben verlaten. Ik had net een begin gemaakt met een lang uitgesteld eerbetoon aan Foucault toen de boots tamelijk rumoerig de mess binnenkwam met een jongetje in zijn kielzog. 'Kijk, kapitein, wat ik gevonden heb. Een verstekeling.' Mijn eerste opwelling was om hem onmiddellijk met een heli van boort te laten halen. Maar toen ik in die amandelvormige oogjes keek moest ik aan jou denken. 'Laat hem maar hier. We nemen hem mee naar Holland.' Het handjevol aanwezige officieren keek mij ongelovig aan en zelf wist ik ook niet goed wat mij bezield had. Het kwam nog even bij me op om te doen of ik een grapje had gemaakt, maar dat leek me nogal smakeloos. Later bedacht ik dat jij vast wel een kinderloos echtpaar kent. Wat dacht je trouwens van die flierefluiter, hoe heet-ie, Hazenpeper of zo iets? Hij is wel vaak van huis maar zijn vrouwtje snakt naar een koter. Dit jochie spreekt overigens een brabbeltaaltje. Een beetje Engels, een beetje Hollands, een beetje Spaans. Maar hij lijkt me wel behoorlijk slim. Ik weet niet hoe hij heet, maar zijn kleren dragen de initialen J.B.

                                                                                                        Kapitein Bob Vondeling in een brief aan zijn vrouw.

 

Het moet vrij kort na het begin van dit millennium geweest zijn dat Annelies geconfronteerd werd met de zonderlinge Joachim Bolt. Ze had toen nog geen idee wat er met hem aan de hand was maar het was haar wel opgevallen dat hij uiterlijk verdraaid veel leek op een van de vrijers die haar huisgenoot en hartsvriendin Amanda (Mandy) wel eens stilletjes hun appartement had binnengesmokkeld. Haar aanvankelijke indruk dat hij zo gek was als een deur veranderde toen ze hem vaker tegenkwam. Na die keer dat zij en Mandy zich als groupies hadden gedragen, had hij haar later opgewacht en zich voorgesteld als Erik Hazepad. Ze had het opgevat als een origineel eerbetoon aan de inmiddels overleden fluitist en geen moment getwijfeld. Hij was een schat.

   Natuurlijk had het haar wel bevreemd dat hij bleef vasthouden aan die naam. Maar hij had wel meer eigenaardigheden en ze vond dat ze daar niet kleinburgerlijk over moest doen. Zo had hij een onstuitbare drang om zaken met elkaar in verband te brengen - 'de samenhang der dingen' zoals hij dat noemde - ook al was het voor haar overduidelijk dat die samenhang er helemaal niet was. En zijn fascinatie voor alles wat met tijd te maken had was bij het irritante af. Maar hij was zorgzaam en toegewijd en haar behoefte aan een kameraad was groter dan haar verlangen naar waarheid. Want wat was dat helemaal? Kon alleen de waarheid zachtjes strelen, liefdevol omarmen, hartstochtelijk beminnen?

 Alleen de 'witte vlekken' waren een minpunt. Daarmee bedoelde ze de keren dat Erik van de aardbodem leek te verdwijnen. Onaangekondigd kon hij ineens een tijdje weg zijn om even plotseling weer voor haar neus te staan. Ze probeerde zich daar niet al te zeer aan te ergeren. Ze vond dat hij het volste recht had om de dingen te doen zoals hij dat wilde. En hij kwam toch steeds weer bij haar terug? Maar lastig was het wel.

   Het kwam wel voor dat ze een plannetje had gemaakt terwijl hij niet kwam opdagen. Omdat hij voor langere tijd geen deel nam aan haar leven. Ze schikte zich daarin. Ze had tenslotte ook haar eigen leven. Na verloop van tijd begon ze zelfs minder uit te kijken naar zijn terugkeer. Zonder schuldgevoel besefte ze dat haar prioriteiten ergens anders lagen. Ze werkte nu bij een instelling die zich onder andere bezighield met het opsporen van zoekgeraakte mensen. Ze ging soms zo op in haar werk dat ze haar lot begon te aanvaarden. Ze begon zich zelfs af te vragen waarom ze eigenlijk niet naar hem op zoek ging als hij weer eens was verdwenen?

   En zo kwam ze erachter. Door haar eigen ding te doen ontdekte ze de ander. Ontdekte ze wie Erik en Joachim eigenlijk waren. Was het net als zij en Mandy? Of als Mandy en Amanda? En wie was die Iman Haase nou weer?  

 

Amanda       @Mandalisa  n

 

Maakt het wat uit of je vermoord wordt door een islamitische terrorist, door een Amerikaanse neofascist of door een Hollandse vrachtwagenchauffeur die zit te appen?

 

In hun studententijd delen de hartsvriendinnen Mandy (geschiedenis) en Annelies (psychologie) alles samen. Mandy heeft een avontuurlijke geest en wil de wereld gaan ontdekken, maar ze is erg onzeker als haar gevraagd wordt waar haar toekomst precies ligt. Annelies is veel degelijker. Zij wil graag dienstbaar zijn en hoopt een rol van betekenis te spelen in het leven van anderen. Soms gaan ze een tijdlang elk hun eigen weg om daarna weer intens samen te zijn. Ze dragen elkaars kleren en wisselen blonde en donkere pruiken af. Vaak zijn ze niet uit elkaar te houden maar soms lijken ze juist hun best te doen om zo min mogelijk op elkaar te lijken. Je weet nooit 100% zeker wie je voor je hebt.

Over Amanda gesproken. Het is jaren geleden dat ze contact heeft gehad met haar vroegere hartsvriendin en het stemt haar verdrietig dat ze elkaar uit het oog zijn verloren. Alleen via Twitter blijft ze op de hoogte van Amanda's bevindingen en ideeën. Zelf houdt ze zich op de vlakte en gebruikt de sociale media alleen in passieve zin. Ze voelt zich gevleid dat Amanda nog altijd hun gemeenschappelijk twitter account gebruikt, evenals het studentikoze icoontje. De kantelfiguur uit het begin van de vorige eeuw werd door psycholoog Edwin Boring gebruikt in een artikel over dubbelzinnigheid.* Ze heeft destijds zelf voorgesteld om het voor @Mandalisa te gebruiken. Mandy als het frivool wegkijkende jonge ding en Annelies als de bedaagde oude taart (het was maar een grapje).

 

Zoals wel vaker met hartsvriendinnen het geval is, heeft Amanda altijd ambivalente gevoelens bij Annelies opgeroepen. Ze hield van haar zoals vriendinnen van elkaar kunnen houden terwijl ze zich ook kon ergeren aan Mandy's wispelturigheid en losbandigheid. Tegelijkertijd was ze altijd een beetje afgunstig vanwege haar eigen degelijkheid en verzet om zich zo makkelijk te laten gaan. Mandy stortte zich van het ene in het andere avontuur, maakte haar studie nooit af en zocht haar heil liever in de persoonlijke beleving. En Annelies moet toegeven dat het, gezien haar tweet, haar scherpzinnigheid niet heeft afgestompt.

 

Toch vraagt Annelies zich af of het, na zoveel jaar, nog zinvol is om contact op te nemen. Of is het trots die haar ervan weerhoudt om haar maatje van weleer advies te vragen? Tenslotte heeft ook Mandy inzage gehad in het complexe brein van Erik Hazepad, annex Joachim Bolt.

 

1 Wonderen des geloofs kunnen ongewenst ontspruiten aan de bovenkooi van een verwarde geest. Dit is geen verwijzing Het is echt waar. Ook in een penitentiaire detentiecel. Dat is tenslotte ook een kooi.