DE ZIN VAN HET BESTAAN

Niet om roem te behaalen, maer voor mijn eige vermaek

 

 

In de 18e eeuw gaan technologische innovaties en verlichte ideeën over het boetseren van een nieuwe samenleving hand in hand met een verschuiving van een cyclische naar een lineaire tijdsopvatting. Het geloof in de maakbaarheid van mens en maatschappij zaait twijfel onder de almachtige troon van God en een groeiend besef van zelfbeschikking zet aan tot een nuttige besteding van de tijd. Voor het eerst in de geschiedenis worden de contouren van een wereldse toekomst zichtbaar.

   De modelburger van morgen krijgt een opvoeding die is gericht op de vorming van een ‘verlicht’ geweten en de beheersing van driften. Ouders worden geadviseerd om hun kinderen een dagboek of journaal te laten bijhouden waarmee ze hun zelfkennis bevorderen. De resulterende introspectie is bovendien een middel om greep te krijgen op de tijd. Immers, ledigheid is des duivels oorkussen en tijd is geld.

   Hier volgen enkele fragmenten uit het journaal van de jonggestorven Otto van Eck (1780-1798).

 

1791; 10 jaren oud

Deze middag heb ik zeer onmedelijdend geweest, omdat ik mij niets liet gelegen leggen aan de ziekte van een armen boer, aan welk Mama iets gezonden had ‘twelk ik hem misgunde en waarover ik naderhand groot berouw had en voorgenomen heb de armen altoos zo goed te helpen als ik kan of het tenminsten mijn ouders verzoeken, vooral wanneer ze ziek zijn en dus buiten staat om de kost te verdienen. Voor het overige heb ik alweer het verdriet van in alle opzigte mijn pligt niet te hebben nagekomen. Wanneer zal ik tog eens beter worden?

 

1791/92; 11 jaren oud

Vandemorgen, omdat Papa geen Raad had, niet school geweest, dog de claviermeester al om 8 uren gehad. Mijn zaken heb ik altemael bij Mama verrigt. Na den eten insgelijks bij Papa, welke naderhand naar Delft gegaan is. Vanmorgen heb ik met Mama een ampele conversatie gehad over de keuze van een beroep. Zij zeide dat het nog wat vroeg was om daaromtrent bepalingen te maken, egter zeide ik haer dat ik meest overhelde om op het land te woonen en het opzigt te houden over eene groote boerderij, dog wat ik ook worden mag, Papa begrijpt dat het studeeren altijd nodig zijn zal en dat ik daerom mijn tijd wel besteeden moet.

   Omdat ik tegenwoordig alle dag hetzelfde in mijn journael moet zetten (namelijk om op school te hebben geleerd en thuis gespeeld en mijn zaken verrigt) zo hebbe ik het zeederd maendag niet gemaakt. Er is alweeder een maend van het jaer 1792 als een schaduwe voorbij gevlogen en zo zullen de anderen ook wel voorbij rollen. Daerom zal ik mijn tijd maer wel waernemen, dat ik mij dezelve op het einde des jaers niet behoef te beklagen.

 

1793; 12 jaren oud

Gister zijn wij weder thuis gekomen, zodat ik vandaeg nogal veel plaizir gehad heb. Zoals ik geleert had, ben ik in den tuin gegaan tot wij gingen eeten. Gautier, de dansmeester, is er weder geweest, dog toen veranderde mijn vermaek wel ras in droefheid, daer ik bemerkte dat ik mijn orlogie niet meer in mijn zak had. Ik ging ten eersten op alle plaetsen zoeken waer het zou hebben kunnen en moeten leggen, dog het was nergens te vinden. Nu vrees ik dat het door de tijd zal moeten tergt raken, evenwel ik zal de moed nog niet geheel opgeeven en er morgenogtend zodra als ’t ligt is nog eens na gaen zoeken en als ’t mogelijk is tot ik het vind. Papa is nog zo goed van mij er niets over te zeggen , maar ik ben nu evenwel mijn orlogie kwijt. O!...

   Vanmorgen heb ik alle mijne zaeken niet verrigt, om dat ik een brief aan oom en tante Paulus moest schrijven welke voor 10 uuren klaer moest zijn. Toen ben ik aan Latijnse les begonnen met onvergenoegdheid, omdat ze, mijn dunkens, te groot was en ik daer Papa mijn niet helpen konde, meer moeiten dan anders moest doen. Mama zegt mij tot mijn leedwezen, dat zij mij naderhand nog tweemael onvergenoegd gezien heeft en dat ik buiten dien indiscreet was toen ik een brief las, welke mij in geenen deelen interesseren konde. Voor ’t overige is er vandaag niet veel te melden als dat ik mijn horlogie nog niet weerom hebbe.

   Vanmorgen ben ik ten 10 uuren naer Den Haag na mijn Latijnse meester gegaan, omdat Papa beter vond ik aan zijn huis les nam. En toen heb ik met eenen bij Harris, de claviermeester les genomen. Dit stond mij gantsch niet aan. Ik heb het alleen uit gehoorzaamheid en om Papa genoegen te geeven gedaen. Ik heb vanmiddag ook bij Papa in Den Haeg gegeten en ben met de schuit van 5 uren weder hier naer toe gekomen. Vanmorgen is onzen tuinman Gijs vertrokken. Het spijt ons allen en mij in ´t bijzonder zeer, maer ik troost mij nogal omdat ik weet dat zijn vertrek tot zijn best diend, dewijl het tuinmasambt aan ´s Lands tuin te Helvoet hem vergund is en ik hoor dat het zeer voordeelige post is, alwaar hij, al kan hij van ouderdom niet meer werken, evenwel bezorgt is.

   Vandaag is het nogal redelijk goed weder geweest. Toen ik geleert had, ben ik ten eersten wat gaen wandelen. Na den eten heb ik wat met de geit gereden. Dit valt tegenswoordig niet dikwijls voor met het slegte weder. Mama zegt dat ik deeze dag niet zonder krakeelen heb doorgebragt. Ik heb mijn horlogie nog niet wederom en denk wel het nooit weder te zullen zien. Het spijt mij, temeer omdat mijn overgrootvader Mouchon het altoos in de zak droeg, zodat het nog een gedagtenis van dien braaven man was, welke tante Paulus mij present gedaan had. Ik durf het haer haast niet te doen weeten dat ik het verloren heb.

   Vandaag is het regenagtig en winderig weder geweest, egter heb ik eens gewandeld toen de zon tussen beide eens een half uurtje opkwam en ik mijn lessen gedaan had, en toen heb ik mijn horlogie weerom gevonden. Het hong in den boomgaart aan een peereboom en nu herinner ik mij voorlede zaturdag, toen ik het ook verloren, voor een aardigheid in een boom geklommen te zijn en daer zal de ketting naer alle gedagten aan een tak en alzo uit mijn zak getrokken zijn zonder dat ik het (al klimmende) voelde. De (stale) ketting was een weinig verroest, maer zoals ik het horlogie opwond, ging het weder zeer goed, niettegenstaande het nu negen dagen in de wind, regen, hagel en sneeuw gehongen had. O, ik ben zo blijd. Voor ´t overige is er vandaeg niets van aan belang gebeurd. Lou, mijn Latijnse meester, is er weder geweest.

 

1793/94; 13 jaren oud

Deze morgen in Sturm geleezen dat het ’s menschen rust en geluk op aerde zeer bevorderd, dat zij niet in het toekomende kunnen vooruitzien. Te Delft gekomen zijnde, heb ik met de heer Berghuis meede booven op de tooren van de Nieuwe kerk geweest, 333 trappen hoog, alwaer men zeer ver en onverhinderd zien kan als zijnde booven alle huizen en bossenverheeven. Hierdoor heb ik niet op mijn tijd bij V. Bemmelen kunnen zijn, egter nog tijds genoeg om de mathesis bij te kunnen woonen. Thuis gekomen zijnde, heb ik voor Mama gelezen, onder anderen in het Manuel dat zolang als men God vreest, men dan deugdzaem blijft,maer als men God verlaet, men dan in staat is om allerlije kwaed te bedrijven, gelijk wij zien in koning Saul. Voor het overige is de middag en den avond als na gewoonte met wandelen en mijne lessen te doen doorgebragt.

   Vanmorgen ben ik, hoewel het mooi weer was, zo vroeg niet opgestaen als gisterogtend, omdat ik niets te doen had. Evenwel was ik ten 7 uur klaer, wanneer ik mijne vogeltjes ging bezorgen en daerna ging ik eens op de kinderkamer zien hoe mijn kleine broertje Jan geslaepen had. Dat zijn ’s morgens gewoonlijk mijne eerste bezigheden en dan gae ik nog wat leezen of schrijven. Ten 1 uur vonden wij den dansmeester thuis, met wien wij tot 2 uur bezig geweest zijn. Papa en Mama hebben mijn zusjes in Den Haeg gegeeten. Toen zij een quartiertje weg waeren, zijn wij hier gaen eten en dit gedaen zijnde, heb ik eens gewandeld en wat aen mijne vogelkooi getimmerd. Toen de koeien gaen zien melken en quart over 6 uur in huis gekomen en den avond met mijne lessen te doen doorgebragt, welke behalven de geographie geheel afgedaen zijn.

 

1794; 13/14 jaren oud

Deezen ogtend mijne lessen te Delft afgedaen hebbende, ben ik thuis nog wat gaen schrijven tot wij gingen eeten. En op het dessert wat voor Papa gelezen in de nieuwspapieren, hoe er tegenwoordig de zaken in Vrankrijk bij staen. Toen ben ik nog wat gaen timmeren aen een molentje, ‘twelk vandaeg net afgemaekt is. Ik liet het Papa zien. Hij vroeg mij waer het tog toe dienen moest en zeide deeze Latijnse spreuk: ‘nisi utile est quod facimus, stulta est gloria.’, maer toen antwoorde ik dat ik het ook niet deed om roem te behaalen, maer voor mijn eige vermaek en hiermeede was deeze zaek afgedaen. Daerna ben ik mij wat gaen oeffenen in het springen over de sloot en diergelijke beezigheden meer en in huis gekomen zijnde, wat gebabbeld tot er licht kwam. Maer daer ik voor den eten mijne Latijnse thema al afgedaen had, heb ik alles nog af kunnen doen.

   Omdat er deeze drie laetste dagen niets bijzonders is voorgevallen,heb ik ook maer geen journael gemaekt. Mij dunkt dat de maend junij zo gaauw voorbij geloopen is. Het is even of het nog maer een paer uuren geleden is, dat wij de meimaend vaerwel zeiden. Mama heeft mij dit wel eens gezegd en ik ondervind het nu ook langs hoe meer: dat hou ouder ik word, des te gauwer gaet de tijd in mijn oog voort. Toen ik vanmiddag ten 1 uur te voet na huis ging, was het heet genoeg maer evenwel woei er een frische oostenwind. Papa en Mama waren toen met mijn jongste zusje na Rotterdam vertrokken, alwaer zij deeze middag gegeeten hebben. Dus heb ik de middag alleen doorgebragt met iets voor mij te timmeren. Ten half 7 gaen leeren en daermee bezig geweest tot 9 uur en nu gae ik nog wat leezen en eeten en dan na bed.

 

1795; 15 jaren oud

Vanmorgen ben ik niet vroeg opgestaan, dewijl het geen zeer mooi weder scheen te zijn. Den tijd heb ik doorgebragt met mijn zaken te doen en wat in den tuin te speelen met mijn hond. De doctor is bij mij geweest en vond mij veel beter. Na den eten wierden wij verschrikt door te hooren dat er een huis in brand stond. Ik heb er met de knegt nog na weezen kijken, maer ik kon er weinig van zien als veel beweeging op straat. Nu ( 9 uur) houd de klok op met luiden en het is genoegzaem gebluscht. Hetzelve is tot den grond toe afgebragt, maer de nevensstaande huizen gelukkig weinig beschadigd, dewijl er haast geen wind was. Hoezeer doed ons dit voorbeeld weder zien dat wij geen oogenblik zeker zijn van ons leeven en al het onze, zoo de Goddelijke voorzienigheid ons niet bewaakt. Verders was het haast donkertoe ik weer thuis kwam. Mama is vanavond uit geweest en ik heb dezelve doorgebragt deels met wat lanterfanten, deels met wat te doen. De heer Welding, die ik gewagt had, is niet gekomen.

 

1796; 16 jaren oud

Nu begint men het terdeegen te merken, dat de zoomer voorbij en de winter op handen is, want ik vind het sederd een paer dagen, vooral des morgens, zelfs al schijnt de zon (dat zeer weinig gebeurd, zijnde het meesteal zeer donker, reegenagtig weder), zo vergiftig koud, dat het er over heen gaat en als het zo voortgaet, zo ons wintertje zo zagt niet zijn als voorleden jaer. Dit slegte weer heeft er ook al veel toegedaen misschien, dat ik deez’ week niet veel vermaek heb gehad, hoewel anders dezelve genoeglijk is voorbijgegaan en ik met Papa en Mama weinig of geen onvergenoegdheid heb gehad. Nog maer drie maenden en dan is dit jaer (1796) alweer voorbij en voor eeuwig weg, en zo zullen de overige dagen van ons leeven, ’t zij zij nog veele of maar weinige meer zijn, ook voorbij vliegen, tot wij eindelijk deeze waereld moeten verlaten om in een andere over te stappen, in welke eeuwig gelukkig of ongelukkig te zijn in onze magt is, daer het een gevolg zal zijn van ‘tgeen wij hier zullen gedaen hebben. Als wij dit weten, is het dubbel strfwaerdig dat wij er niet na handelen en liever wat van ons tijdlijk geluk missen, als aen ons eeuwig welzijn schade te lijden. Voor het overige is er, nog deeze week in het algemeen, nog deeze dag in het bijzonder, iets aenmerkingswaardigs voorgevallen.

 

1797; 17 jaren oud

Quart over 7 opgestaen. De duiven enzovoort gevoerd. Gelezen in Sturm. Op de Delfsche markt geweest. 11 uur weer thuisgekomen. Te paard na Pasgeld gereden. Daer gegeten. Ten 6 uur weer thuisgekomen. Den avond met de lessen doorgebragt. Voor de middag noordwestenwind met mooi weer. Na de middag zuidwesten met regen. Vannagt (voor ’t eerst) wat gevrooren.

 

 

Op 30 maart 1798 overleed Otto van Eck, waarschijnlijk aan de gevolgen van tuberculose. De op zijn sterfbed voorgelezen passages uit de bijbel zullen vanwege zijn doofheid goeddeels aan hem voorbij zijn gegaan. Wel zal hij genoten hebben van de hem omringende voorjaarsbloemen.

   Op 2 april werd hij begraven op de begraafplaats Ter Navolging in Scheveningen.  

De fragmenten zijn ontleend aan Het dagboek van Otto van Eck (1791-1797) uitgegeven door Arianne Baggerman en Rudof Dekker mmv Jeroen Blaak via uitgeverij Verloren in Hilversum (egodocumenten deel 12).
 

Nederlandstalige bronnen

Arianne Baggerman & Rudolf Dekker. Kind van de toekomst. Wereldbibliotheek, Amsterdam, 2005

Maria Grever & Harry Jansen (ed.). De ongrijpbare tijd. Verloren, Hilversum, 2001

 

 

 

 

 

ZIJN ZINNEN, NIET DE MIJNE

(ZIJN NALATENSCHAP

DE ZIN VAN ZIJN BESTAAN)

MAAR DAT BETEKENT NIET DAT ZE MINDER WAARD ZIJN!